het Mirakel van Alkmaar

St. Laurentiuskerk:     Het Mirakel van Alkmaar
Op de plaats waar in Alkmaar de huidige Grote Kerk staat, stond reeds in de 11e eeuw een aan Laurentius gewijde kerk die tussen 1101 en 1116 onder zeggenschap kwam te staan van de abdij van Egmond. De kerk is verschillende keren verwoest en herbouwd. In 1382 werd ze vergroot tot een dubbelkerk die aan Laurentius en Matthias werd gewijd. In deze kerk vond Op 1 mei 1429 een bloedwonder plaats. Al in 1430 kwamen de eerste pelgrims naar Alkmaar. In 1501 veranderde de processie, die tot dan toe binnen de muren van de kerk was gehouden, in een omgang door de stad. 
Na de reformatie hielden de gelovigen de cultus levend in de “nieuwe St. Laurentiuskerk” (de Alkmaarse Cuyperskerk) , waar een Heilig Bloedaltaar werd opgericht. In 1897 was er voor het eerst weer een bedevaart van buiten Alkmaar naar het H. Bloed. De stille omgang van Alkmaar heeft bestaan vanaf 1917 tot het begin van de jaren zestig. Een aantal jaren geleden werd deze traditie weer opgevat, zij het met een klein aantal deelnemers.

Tijdens de late middeleeuwen werd in de Nederlanden veelvuldig melding gemaakt van eucharistische wonderen. Men kan daarbij denken aan het Mirakel van Amsterdam.

Op 1 mei 1429 droeg Folkert, een in Alkmaar geboren priester, zijn eerste mis op. Hij werd daarbij geassisteerd door de pastoor van Alkmaar, Volpert Schult, en Jacobus, de pastoor van Schoorl. 
Voor enkele jaren was Folkert nog onder de wapenen geweest en had hij, bij een gewelddadig treffen van Hoeken en Kabeljauwen in 1426, enkele burgers van Hoorn gedood. Hij had echter zijn 'oorlogsverleden' bewust verzwegen en was in 1429 tot priester gewijd, zonder de voor zijn wijding vereiste dispensatie te hebben gekregen. 

Na het nuttigen van de communie liet de zenuwachtige Folkert een deel van de geconsacreerde witte wijn op zijn kazuifel vallen. Na de mis sneed men dit deel van het kazuifel uit en verbrandde het. Toen men later het gewaad wilde herstellen, waren er vlak bij de uitgesneden plaats nog drie druppels bloed zichtbaar. Ook dit stukje werd uitgesneden maar, anders dan het eerste fragment, veilig opgeborgen. (verborgen in de kerk)

Aan een Zeeuwse schipper die in 1430 door ijsgang voor Vlissingen in nood verkeerde, verscheen een engel met in zijn handen het bewaard gebleven Alkmaarse kazuifelstukje. 
Het schip zou niet vergaan als de schepelingen devotie zouden doen voor het Heilig Bloed van Alkmaar. De schipper kreeg tevens opgedragen de geestelijkheid van Alkmaar met de reliek bekend te maken. 

Aldus gingen de mannen naar die stad en deden wat hun was opgedragen. Ook de bisschop van Utrecht, Zweder van Kuilenburg, werd ingelicht. De bisschop stond de Alkmaarders toe - misschien al in 1430 - om ter ere van het Heilig Bloed een omgang te houden.
Het bij het altaar behorende glas-in-loodraam verbeeldt van boven naar beneden: Het Lam Gods; soldaat Folkert doodt in de strijd bij Hoorn enkele tegenstanders; priester Folkert doet als karmeliet boete in het klooster te Haarlem. In de deuropening kijkt zijn medebroeder Jan van Leiden toe. Deze Joannes Gerbrandi a Leydis heeft als een der eersten het Alkmaarse bloedwonder beschreven. 
Omstreeks 1880 bracht kunstenaar A. Kläsener, op instigatie van deken J.H. Ruscheblatt (1870-1897), in het interieur vier muurschilderingen aan die het Alkmaarse Bloedwonder verbeelden. Achtereenvolgens: het wonder tijdens de eerste mis van Folkert, het vruchteloos verbranden van het kazuifelfragment, de verschijning van de engel aan de schipbreukelingen en de plechtige processie door de stad voor de reformatie.
Share by: